1)Schuldbekentenis
Mijn eerste gedicht is er eentje van Jotie T’Hooft: deze dichter werd geboren in 1956 en stierf in 1977. Hij werd dus maar 21 jaar oud: hij was immers verslaafd aan drugs en nam toen een overdosis en pleegde zo zelfmoord. Je zou hem dan ook een ‘junkiedichter’ kunnen noemen. T’Hooft was een neoromanticus die veel de nadruk legde op de lyrische ik en zijn melancholie en zwartgalligheid speelden een grote rol in zijn gedichten (toch op het einde van zijn leven).
Schuldbekentenis
Ja, ik geef het toe, ik
beken het openlijk:
mijn lichaam was altijd een toren zonder uitkijk.
Ik heb hem steen voor steen in folianten gepend
ik heb mij geplooid naar de tijd en de trend.
De stenen die ik uit de wand verwijderd heb
zijn de woorden waar ik dit gedicht mee schep:
ik kijk naar de wereld waarin gij woont
en al zie ik onscherp en ben ik vreselijk stoned
er is iets dat mij niet ontgaan kan
mijn toren is gebouwd in mijn eigen toren.
Ik weerhield mijn lijf niet in de groei tot man
maar ik zaag geduldig aan de pijlers die mij schoren.
Het lijkt niet erg duidelijk misschien
mijn keel snoert dicht en mijn tong heb ik gebroken
toen ik spreken leerde. Ik heb niemand ontzien.
Ik ben wereld, in mij is onstuitbaar de doodsbloem
ontloken.
mijn lichaam was altijd een toren zonder uitkijk.
Ik heb hem steen voor steen in folianten gepend
ik heb mij geplooid naar de tijd en de trend.
De stenen die ik uit de wand verwijderd heb
zijn de woorden waar ik dit gedicht mee schep:
ik kijk naar de wereld waarin gij woont
en al zie ik onscherp en ben ik vreselijk stoned
er is iets dat mij niet ontgaan kan
mijn toren is gebouwd in mijn eigen toren.
Ik weerhield mijn lijf niet in de groei tot man
maar ik zaag geduldig aan de pijlers die mij schoren.
Het lijkt niet erg duidelijk misschien
mijn keel snoert dicht en mijn tong heb ik gebroken
toen ik spreken leerde. Ik heb niemand ontzien.
Ik ben wereld, in mij is onstuitbaar de doodsbloem
ontloken.
Dit gedicht stamt uit de gedichtenbundel ‘De Laatste Gedichten’.
Je kan duidelijk merken naarmate dat het gedicht vordert, ook zijn
zwartgalligheid toeneemt. In het begin legt hij sterk de nadruk op de lyrische
ik, op zichzelf dus. Hij vergelijkt zijn lichaam met een toren, maar zonder
uitkijk. Hiermee maakt hij duidelijk dat altijd blind is geweest voor de wereld
waarin hij leeft. Beetje bij beetje heeft de dichter zijn leven opgebouwd en in
een boek neergeschreven (een foliant is een groot, luxueus boek, gedrukt op folioformaat)
en hij volgde de tijd en trends (de jaren zestig en zeventig was een tijd van
vele veranderingen).
In de tweede strofe (met weeral veelvuldig voorkomen van ‘ik’)
zegt hij eigenlijk waarover het gedicht gaat: met de woorden die hij zijn leven
lang weggestopt heeft. Nu, op het einde van zijn leven, kan hij die woorden wel
gebruiken. Hij spreekt zijn publiek ook aan: ‘gij’. Hij kijkt naar de wereld waarin
wij wonen, waarmee hij het contrast benadrukt. Ook geeft T’Hooft zijn
drugsverslaving toe (en misschien voorspelt hij ook zijn dood?) en verwijst hij
met het woord ‘stoned’ (letterlijk vertaald: ‘versteend’) terug naar zijn toren.
Nu komt de wending in het gedicht: hij zit gevangen. Zijn
toren is gebouwd in zijn andere toren, hij is een gevangene van zichzelf. Hij
heeft zijn puberteit doorlopen en is een volgroeide man maar hij wilt nu
losbreken uit zijn ketenen die hem gevangen houden: nog een voorspelling voor
zijn naderende zelfmoord?
In de laatste strofe zegt hij dat hij er niet meer over kan
praten en dat liever nooit had leren spreken, want daarmee heeft hij vele
mensen pijn gedaan, hij heeft niemand ontzien. Hij was de wereld, hij volgde
zijn tijd en de trends, maar nu verlangt hij naar de dood, de dood lokt hem als
het ware. Hier is het idee van de zelfmoord niet langer een vaag vermoeden,
maar een zekerheid: hij zal zichzelf doden.
Sleutels bewaar je in koffers,
Koffers bewaar je in kelders,
Kelders bewaar je in huizen
En huizen bescherm je met sleutels.
Mijn witte sleutels zijn wit.
Mijn zwarte sleutels zijn zwart.
Het sleutelgat wordt groter met de dag
En jankt af en toe.
Want mijn hart zit op slot.
In mijn borstkas is het onderwaterstil
En over mijn diepste geheimen
Rept niemand, niemand een woord.
Waarom doet de sjimpansee niet mee
is
ziek van de zee
Er gaat zoveel water in de zee
Meent de sjimpansee
De titel van dit gedicht betekent: "Slaaplied en bijna nonsens". Een slaapliedje kan je er duidelijk in herkennen: door de klankassociaties tussen 'sjimpansee' en 'zee' ontstaat er een bepaald ritme, dat aan een slaapliedje doet denken. De inhoud is echter betekenisloos: er zijn associaties tussen de klanken; en de inhoud doet er dus niet echt toe. Alleen de klinkers tellen in dit gedicht: de 'a', de 'ee' en de 'i'. Er zijn dus ook geen ander bouwstenen die dit gedicht tot een gedicht maken, met als gevolg dat sommigen dit geen poëzie vinden. Met dit gedicht (en met het organisch expressionisme) verwijst Van Ostaijen naar iets wat de mens niet kan vatten, het irreële.
2) Doodstil Gedicht
Dit gedicht is afkomstig uit de gedichtenbundel ‘Schildersverdriet’ van Paul Snoek. Paul Snoek is een pseudoniem, want de echte naam van deze dichter is Edmond André Coralie Schietekat. Hij werd geboren in 1933 en stierf in 1981 in een auto-ongeluk. Deze dichter is een compromisdichter: hij gebruikt zowel elementen uit de klassieke poëtica als uit de experimentele poëtica en het is vaak dromerige lyriek met aandacht voor de taal. De laatste jaren van zijn leven was hij vaak depressief en sprak hij over de dood. Dit gedicht heeft hij geschreven in die jaren.
Doodstil gedicht
Koffers bewaar je in kelders,
Kelders bewaar je in huizen
En huizen bescherm je met sleutels.
Mijn witte sleutels zijn wit.
Mijn zwarte sleutels zijn zwart.
Het sleutelgat wordt groter met de dag
En jankt af en toe.
Want mijn hart zit op slot.
In mijn borstkas is het onderwaterstil
En over mijn diepste geheimen
Rept niemand, niemand een woord.
In de eerste strofe is er een cyclische structuur: de strofe begint met de sleutels en eindigt er ook mee. Elke vers bouwt verder op de vorige. De betekenis zou kunnen zijn dat zeer kleine radartjes in een grote machine toch een essentiële taak te volbrengen hebben. Het is m.a.w. dus een metafoor.
In de tweede strofe benadrukt hij dit feit nog: de witte sleutels zijn wit en kunnen dus niet de taak van de zwarte sleutels volbrengen. Omgekeerd geldt hetzelfde. Het sleutelgat wordt groter, dus hun taak wordt steeds maar belangrijker en belangrijker. Kunnen ze de veeleisende taken wel aan? Daarom janken ze. Het kan ook zijn dat dit het sleutelgat is van zijn hart, het sleutelgat dat zijn emoties op slot houdt. Het jankt omdat het al zo lang niet meer gebruikt is of omdat het slot op springen staat door de vele emoties.
In de derde strofe zegt hij dat niemand zijn gevoelens kent, want hij houdt ze voor zichzelf. Toch vindt hij het spijtig dat hij er met niemand over kan spreken, en zijn gevoelens zijn ook bijna verdwenen. Hiervoor gebruikt hij een neologisme: ‘onderwaterstil’: onder water klinken alle geluiden gedempt en dus stiller. Snoek zat op het einde van zijn leven met vele vragen en emoties waarmee hij bij niemand terecht kon en daardoor was hij dus manisch depressief.3) Berceuse presque nègre
Wellicht weet u na één blik op dit gedicht wie de auteur is: Paul van Ostaijen. Dit gedicht stamt uit Het eerste boek van Schmoll en behoort tot het organisch expressionisme. 'Organisch' betekent dat het gedicht op zich staat, dat het als het ware leeft. 'Expressionisme' betekent dan weer dat er een idee achter dit gedicht schuil gaat. Deze stijl uit zich zeer sterk in de speciale vorm van dit werk, de klankassociaties en het ritmische patroon.
De sjimpansee doet niet meeWaarom doet de sjimpansee niet mee
De sjimpansee
is
ziek van de zee
Er gaat zoveel water in de zee
Meent de sjimpansee
De titel van dit gedicht betekent: "Slaaplied en bijna nonsens". Een slaapliedje kan je er duidelijk in herkennen: door de klankassociaties tussen 'sjimpansee' en 'zee' ontstaat er een bepaald ritme, dat aan een slaapliedje doet denken. De inhoud is echter betekenisloos: er zijn associaties tussen de klanken; en de inhoud doet er dus niet echt toe. Alleen de klinkers tellen in dit gedicht: de 'a', de 'ee' en de 'i'. Er zijn dus ook geen ander bouwstenen die dit gedicht tot een gedicht maken, met als gevolg dat sommigen dit geen poëzie vinden. Met dit gedicht (en met het organisch expressionisme) verwijst Van Ostaijen naar iets wat de mens niet kan vatten, het irreële.
4) Grauwvuur
Dit gedicht, van een onbekende auteur, is geïnspireerd op het beeldhouwwerk van Constantin Meunier met de gelijknamige titel. Hij werd op zijn beurt geïnspireerd door de mijnramp te Quaregnon, op 22 maart 1950. Maar liefst 76 mensen stierven die dag, en dat heeft Meunier zeer sterk aangegrepen.
Mijnwerkers torsen
Tonnen kolen.
Leeg naar beneden
Vol naar boven.
Dan
Verlossing: de bel!
En vol vreugde keren zij terug
Naar het licht.
Gruwelijke speling
Van het lot:
Ontploffing!
Vuur was overal.
Iedereen dood.
Verbrand tot op het bot.
Moeder vindt haar zoon
En treurt stil tussen anderen.
Het begin van het gedicht is een beetje dubbelzinnig: zijn het de mijnkarren die leeg naar beneden gaan en vol terug boven komen, of zou dit soms de hoop van de mijnwerkers symboliseren? Verder zitten er in de eerste en tweede vers een alliteratie en assonantie. In de tweede strofe komt ook weer de hoop aan bod (vreugde, licht, verlossing). Dan komt echter de volta: plots verschuift de sfeer van hoopvol naar ellende (gruwelijk, ontploffing, vuur). In de laatste strofe wordt het schouwspel op gruwelijke wijze beschreven. Ook wordt er een toespeling gemaakt op het werk van Meunier.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten